Minderjarige maakt zich schuldig aan poging tot doodslag en verkrachting
Willy maakte zich op schuldig aan poging tot doodslag en verkrachting op een 15-jarig meisje.
Het openbaar ministerie vordert in toepassing van art. 57bis van de
jeugdbeschermingswet van 8 april 1965 dat de zaak van Willy uit handen
gegeven wordt omdat de jeugdbeschermingsmaatregelen voor hem niet
geschikt zijn.
De jeugdrechtbank kan de zaak bij een met redenen omklede beslissing
uit handen geven en ze naar het openbaar ministerie verwijzen indien de
persoon die wegens een als misdrijf omschreven feit voor de
jeugdrechtbank is gebracht, op het tijdstip van het feit 16 jaar of
ouder was en de jeugdrechtbank een maatregel van bewaring, behoeding of
opvoeding niet geschikt acht. De jeugdrechtbank kan daarnaast slechts
beslissen tot uithandengeving indien bovendien aan één van de in art. 57
bis, §1 Jeugdbeschermingswet vermelde voorwaarden is voldaan, met name
wanneer de minderjarige vervolgd wordt voor één van die in dit artikel
vermelde misdrijven, waaronder poging tot doodslag en verkrachting.
Willy staat terecht voor zijn betrokkenheid bij de feiten. Hij was op
dat moment 17 jaar en x maanden oud, zodat aan de leeftijdsvereiste
voldaan is. Aangezien Willy wordt vervolgd voor poging tot doodslag en
verkrachting van een minderjarige boven de leeftijd van 14 jaar en
beneden die van 16 jaar is aan de voorwaarden dat het een feit betreft
zoals bedoeld in één van de artikelen vermeld van art. 57 bis
§1 Jeugdbeschermingswet voldaan. Overeenkomstig art. 57 bis
Jeugdbeschermingswet kan de zaak slechts uit handen gegeven worden nadat
de in art. 50, tweede lid, Jeugdbeschermingswet, bedoelde
maatschappelijke en medisch-psychologische onderzoeken verricht zijn.
Beslissing tot uithandegeving - uitzonderingsprocedure
De jeugdrechtbank kan beslissen om de minderjarige uit handen te
geven en toevertrouwen aan het openbaar ministerie, wanneer zij
vaststelt dat de maatregelen van de jeugdbescherming niet (meer)
geschikt zijn voor een persoon die op het ogenblik van de feiten
minderjarig was. Bij de beoordeling ervan mag de jeugdrechter alleen
verwijzen naar de persoonlijkheid van de betrokkene en strikt genomen
niet naar de ernst en de aard van de misdrijven, al kunnen deze factoren
wel meespelen om tot een oordeel over de persoonlijkheid van de
betrokkene te komen. De uithandengeving is bedoeld als
uitzonderingsprocedure. Of de jeugdbeschermingsmaatregelen al dan niet
geschikt zijn, mag niet louter vanuit theoretisch oogpunt beoordeeld
worden. De overwogen maatregelen moeten binnen het kader van het
jeugdbeschermingsrecht ook effectief realiseerbaar zijn. Bij de
beoordeling moet ook rekening gehouden worden met de legitieme
verzuchtingen van het slachtoffer en de maatschappij om tot een gepaste
bestraffing van het misdrijf te komen en met de nood aan bescherming van
de maatschappij. De beoordeling gebeurt op het ogenblik van uitspraak.
Maatschappelijk onderzoek
Willy kent een blanco gerechtelijk verleden. Hij kwam pas voor het
eerst met justitie in aanraking naar aanleiding van de feiten waarvoor
hij nu terechtstaat. Deze feiten en het extreme geweld waarmee ze
gepaard gingen, kwamen voor iedereen uit zijn omgeving over als een
donderslag bij heldere hemel. Uit het maatschappelijk onderzoek van de
Sociale Dienst blijkt dat de ouders van Willy nooit noemenswaardige
problemen met hun zoon hebben gehad. Al lijkt hij wel geleden te hebben
onder hun scheiding. Willy omschrijft de relatie met zijn ouders als
afstandelijk en negatief. Hij wordt omschreven als intelligent, sociaal
en als iemand die zich makkelijk aanpast aan nieuwe situaties en mensen.
Op één enkel incident ten aanzien van zijn moeder na, zijn er in het
verleden nooit agressie-uitbarstingen geweest. Ook de
gemeenschapsinstelling, waar Willy sinds de feiten verblijft, ervaart
geen noemenswaardige problemen aangaande het zijn gedrag. Het voorgaande
neemt niet weg dat er redenen tot bezorgdheid zijn aangaande de
(persoonlijkheids)ontwikkeling van Willy, voornamelijk omwille van zijn
houding ten aanzien van de feiten, die door zowel de Sociale Dienst als
de gemeenschapsinstelling als problematisch wordt omschreven, hoewel het
rationeel besef dat de feiten ontoelaatbaar zijn wel degelijk aanwezig
zijn. De vaststellingen van diverse deskundigen in het dossier en de
conclusies die zij hieraan verbinden, vertonen opvallende gelijkenissen:
zij stellen vrijwel allen een gebrek aan wederkerigheid in sociale
relaties vast en merken bijna unaniem op dat Willy weliswaar weet en
beseft wat hij gedaan heeft, maar desalniettemin weinig voeling vertoont
met het slachtoffer, noch met de feiten an sich. Hij lijkt daarentegen
voornamelijk met zichzelf bezig en het herstel naar het slachtoffer
lijkt voornamelijk op de gevolgen voor zichzelf gericht.
Noodzakelijke langdurige behandeling
De diverse maatschappelijk en medisch-psychologische onderzoeken
leggen sterk de nadruk op de noodzakelijke langdurige behandeling van
Willy. Dit laat de vereiste van een aangepaste bestraffing van de als
misdrijf omschreven feiten waarvoor Willy terechtstaat, onverlet. Zowel
het slachtoffer als de maatschappij hebben hier recht op. De
jeugdbeschermingsmaatregelen nemen onherroepelijk een einde op de
leeftijd van uiterlijk 20 jaar. Rekening houdende met de gevorderde
leeftijd van Willy (op het ogenblik van de feiten 17 jaar en x maanden
en thans 18 jaar en x maanden oud) is dit binnen relatief korte termijn.
Beslissing tot uithandengeving
Gelet op de geschetste problematiek bestaat er geen enkele garantie
dat op het niveau van de jeugdrechtbank, binnen het bestaande aanbod,
een aangepaste therapeutische behandeling kan opgestart en voltooid
worden wanneer Willy 20 jaar wordt. Evenmin bestaat de garantie dat de
maatregelen enig effect zullen sorteren. Ook de mogelijkheden om
bestraffend op te treden zijn gelet op de tijd die binnen het
jeugdbeschermingskader voor Willy nog rest beperkt en niet in verhouding
tot de ernst van de feiten en het leed dat Willy het slachtoffer en de
maatschappij berokkend heeft. Net omwille van het uiterst onverwacht
karakter en de extreme gewelddadigheid waarmee de feiten gepaard gingen,
kan de jeugdrechtbank het risico niet lopen om genoegen te nemen met
het nemen van jeugdbeschermingsmaatregelen.
Gelet op de ernst van de feiten en het recidivegevaar in hoofde van
Willy, gaat de jeugdrechtbank over tot de uithandengeving en beveelt de
voorlopige tenuitvoerlegging van haar beslissing. De zaak van Willy
wordt verwezen naar het openbaar ministerie, met het oog op de
vervolging voor een bijzondere kamer binnen de jeugdrechtbank als
daartoe grond bestaat.
Auteur: Christine Melkebeek, DCI-Vlaanderen
Bron:
- Brussel (Jrb.) 29 oktober 2010, onuitgegeven.